Palmzondag

In het voorjaar van het jaar 30 (of daaromtrent) is rabbi Jezus populairder dan ooit, zeker nadat de mare is verspreid dat hij een dode zou hebben opgewekt. Het volk is er inmiddels zeker van: Dit is de nieuwe koning, de zoon van David, door God gestuurd om die vermaledijde Romeinen eens en voorgoed het land uit te drijven en het koninkrijk van Israel te herstellen. En als men in Jeruzalem verneemt, dat Jezus met zijn volgelingen op weg is naar de stad om het Paasfeest (Pascha, Pesach) te vieren, weet iedereen het plots zeker: Dit is het moment! Nu gaat het gebeuren, nu! Vanuit de stad stromen de mensen hem tegemoet. Ze zwaaien met palmtakken, spreiden hun mantels op de grond, rollen de rode loper voor hem uit, en zingen: ‘Hosanna, gezegend hij die komt in de Naam van de Heer, Hosanna in den hoge’ (Psalm 118).

Maar wonderlijk. Het voorwerp van al dit enthousiasme ondergaat het meer dan dat hij ervan geniet. Waarom staat hij niet recht, waarom steekt hij zijn handen niet in de hoogte? Waarom houdt hij geen vlammende toespraak? Waarom zwijgt hij? Het antwoord is simpel, en diep:

‘Wat zij toejuichen is de Christus niet;
en wat Christus is juichen zij niet toe’.

Lied van het offer

naar Johannes 12:20-25

Stad van jubel, stad van feest,
tempelstad, uw offers, uw gebeden,
onvolkomen zijn ze, zoek uw vrede
toch in Hem die heel maakt en geneest.

Stad vol poorten naar rondom,
waar uw zonen zingend binnenstromen,
zie uw priester tot zijn roeping komen,
zie het Lam dat naar het altaar komt.

Zij die vragen Hem te zien,
weten zij tot Wie zij zijn genaderd?
Al zijn heerlijkheid heeft Hij genadig
afgelegd, Hij is een knecht die dient.

Want indien het graan niet sterft
wordt het niet tot vrucht vermenigvuldigd.
Wie zijn leven vasthoudt is het schuldig:
Zie de mens, verdreven van Gods erf.

Stad, gegrond op heilgebod,
zie uw vloek wordt uit u weggezonden,
zie de priester zelf draagt al uw zonden,
Hij verbloedt en maakt u vol van God.

Inge Lievaart, Woord & Antwoord (Callenbach, Nijkerk, 1971)

Ik weet het, een gedicht moet je niet uitleggen. Dus dat ga ik ook niet doen. Maar onder de titel staat een tip: ‘naar Johannes 12:20-25’. Als je dat opzoekt, dan ben je getuige van een ontmoeting tussen Jezus en enkele buitenlandse volgers, uitlopend op een gesprek zoals je alleen in het Johannes-evangelie kunt vinden. Jezus bevestigt eerst dat zijn moment de gloire inderdaad is aangebroken, maar in de volgende zin wijst hij hen (ons) erop dat dat wel eens heel anders kan uitvallen dan zij verwachten. Hij zal verheerlijkt worden, zeker, maar niet door de macht te grijpen, maar door zijn leven uit handen te geven:

“Indien de graankorrel niet in de aarde valt en sterft,
blijft hij alleen met zichzelf, maar als hij sterft, draagt hij veel vrucht.
Wie zich aan zijn leven vastklampt, die zal het verliezen,
maar wie zijn leven loslaat, die behoudt het voor eeuwig.”

Op het toppunt van zijn macht, op Palmpasen, toen hij met een knip van z’n vinger een revolutie had kunnen veroorzaken, koos hij ervoor om zijn macht niet te gebruiken om de mensen te geven wat ze wilden, maar wat ze nodig hadden: niet door de zoveelste machtsgreep, maar door een ‘geste’ te doen, die nog niemand hem had voorgedaan: Hij zag af van de macht die hem werd aangeboden, omdat het geheim van het echte leven niet zit in wat je ‘grijpen kunt’ maar in wat je ‘geven durft’.

Moge de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, uw harten en uw zinnen bewaren in Christus Jezus, onze Heer.

Ds. Dick Wursten