Christus koning – Hoe? zo!

22 november 2020 | Christus Koning en BWV 55

“We vieren vandaag Christus Koning. Waar is hij, die koning? Moeten we naar het einde der tijden kijken? Christus op zijn troon? Moeten wij daarop wachten? Welneen. Hij is vandaag tussen ons, heel concreet, tastbaar, zichtbaar … in elke mens die op onze weg komt.” Dat schrijft Frans van Looveren in de meditatie n.a.v. het zondagsevangelie.
Vooraf een lied van Huub Oosterhuis (geïnspireerd door Prediker 3 ‘Turn, turn, turn’). Het zet inhoudelijk de toon. En in de derde strofe knoopt het aan bij het thema van de dag.
Geen zondag zonder Bach: Dus na de bezinning nog een korte toelichting bij de cantate die in gewone tijden vandaag bij ons in de kerk zou klinken: BWV 55 . De focus wordt gericht op de aria Erbarme dich…, Hetzelfde inderdaad, maar dan gans anders…


Bertjan van de Lagemaat zingt Huub Oosterhuis.

Tijd van vloek en tijd van zegen,
tijd van droogte, tijd van regen,
tijd van oogsten, tijd van nood,
tijd van stenen, tijd van brood,
tijd van liefde, nacht van waken,
uur der waarheid, dag der dagen,
toekomst die gekomen is,
woord dat vol van stilte is.

Tijd van troosten, tijd van tranen,
tijd van mooi zijn, tijd van schamen,
tijd van jagen, nu of nooit,
tijd van hopen dat nog ooit.
Tijd van zwijgen, zin vergeten,
nergens blijven, niemand weten.
Tijd van kruipen, angst en spijt,
zee van tijd en eenzaamheid.

Wie aan dit bestaan verloren
nieuw begin heeft afgezworen,
wie het houdt bij wat hij heeft
sterven zal hij ongeleefd.
Tijd van leven om met velen
brood en ademtocht te delen.
Wie niet geeft om zelfbehoud,
leven vindt hij honderdvoud.

(Huub Oosterhuis, Verzameld Lieboek, p. 795 (melodie Henri Heuvelmans)


Evangelielezing: Het laatste oordeel (Mattheüs 25)

In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen:
“Wanneer de Mensenzoon komt in zijn heerlijkheid
en vergezeld van alle engelen,
dan zal Hij plaats nemen op zijn troon van glorie.
Alle volken zullen voor Hem bijeengebracht worden
en Hij zal ze in twee groepen scheiden,
zoals de herder een scheiding maakt tussen schapen en bokken.
De schapen zal Hij plaatsen aan zijn rechterhand,
maar de bokken aan zijn linker.
Dan zal de Koning tot die aan zijn rechterhand zeggen:
“Komt, gezegenden van mijn Vader,
en ontvangt het Rijk dat voor u gereed is
vanaf de grondvesting der wereld.
Want Ik had honger en gij hebt Mij te eten gegeven,
Ik had dorst en gij hebt Mij te drinken gegeven,
Ik was vreemdeling en gij hebt Mij opgenomen.
Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed,
Ik was ziek en gij hebt Mij bezocht,
Ik was in de gevangenis en gij hebt Mij bezocht”.
Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden en zeggen:
“Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien en U te eten gegeven,
of dorstig en U te drinken gegeven?
En wanneer zagen wij U als vreemdeling en hebben U opgenomen,
of naakt en hebben U gekleed?
En wanneer zagen wij U ziek of in de gevangenis en zijn U komen bezoeken?”
De Koning zal hun ten antwoord geven:
“Voorwaar, Ik zeg u: al wat gij gedaan hebt
voor een dezer geringsten van mijn broeders, hebt gij voor Mij gedaan”.
En tot die aan zijn linkerhand zal Hij dan zeggen:
“Gaat weg van Mij, vervloekten, in het eeuwig vuur
dat bereid is voor de duivel en zijn trawanten.
Want Ik had honger en gij hebt Mij niet te eten gegeven.
Ik had dorst en gij hebt Mij niet te drinken gegeven.
Ik was een vreemdeling, en gij hebt Mij niet opgenomen,
naakt en hebt Mij niet gekleed.
Ik was ziek en in de gevangenis en gij zijt Mij niet komen bezoeken”.
Dan zullen ook zij antwoorden en zeggen:
“Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien of dorstig
of als vreemdeling of naakt of ziek of in de gevangenis,
en hebben wij niet voor U gezorgd ?”
Daarop zal Hij hun antwoorden:
“Voorwaar, Ik zeg u: al wat gij niet voor een van deze geringsten hebt gedaan,
hebt gij ook voor Mij niet gedaan”.
En dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf,
maar de rechtvaardigen naar het eeuwig leven.”

Mattheüs 25: 31-46

Michelangelo – Laatste oordeel, sixtijnse kapel – detail. Klik op de afbeelding voor een volledig beeld.

Bezinning: Op scherp gesteld.

Het is een schrikwekkend tafereel dat Michelangelo daar op de muur van de Sixtijnse kapel in het Vaticaan, heeft aangebracht: een strenge Christus die op het einde der tijden verwoestend uithaalt naar de massa mensen aan zijn linkerkant en ze als het ware gaat wegvegen naar het hellevuur. In de loop van de geschiedenis heeft dit evangeliefragment erg gefunctioneerd als een angstaanjagende ‘stok achter de deur’. Stel dat je bij het laatste oordeel aan de linkerkant opgesteld staat. Dies irae, dies illa…

Gelukkig maar dat we de jongste decennia zijn gaan begrijpen dat het hier om beelden gaat, en dat we achter die beelden moeten kijken om de juiste draagwijdte van de tekst te begrijpen. De plaats waar we dit fragment bij Matheus terugvinden is overigens niet neutraal. Onmiddellijk na wat wij vandaag lezen volgt de slotscène van het evangelie: de intocht in Jeruzalem, het lijdensverhaal en al wat samenhangt met de verrijzenis. Vooraleer daaraan te beginnen, wil de evangelist de lezers nog eens een synthese voorleggen van wat Jezus heeft willen verkondigen. Hij wil hen nog eens in een krachtig op het hart drukken waar het op aan komt in het mensenleven. De zaken worden nog eens een keer op scherp gesteld.

In het verhaal van het laatste oordeel wordt ons gezegd welk het ultieme criterium om ons leven te beoordelen. Het gaat om de meetlat waarmee we worden gemeten. En die is zo anders dan we zouden verwachten. Vraagt Jezus aan zijn volgelingen stichtelijke vroomheid? Dat is in dit verhaal niet te vinden. Vraagt hij een trouwe kerksheid? In het verhaal ook al niet. Wat dan wel? Het antwoord is verrassend, en zeer concreet. Al die kwetsbare en gekwetste mensen die jouw pad kruisen: wat heb je voor hen betekend? Zijn de armen dank zij jou geholpen geweest? Wat heb je betekend voor armen? Voor zieken? Voor gevangenen? Voor uitgerangeerden? Voor zwaar psychiatrische patiënten? Voor vereenzaamde mensen door corona? Voor dat stille kind in de klas met haar lege brooddoos? Voor rouwende buren die vandaag niet kunnen rouwen? Voor mensen zonder toekomst? Voor daklozen? Voor mensen waarvan niemand zich iets aantrekt? .Voor de bejaarde die onze eigen appartementsblok vereenzaamt in coronatijd?.. Voor de jonge vluchtelingen die in onze eigen buurt wonen?

Het moet duidelijk zijn dat deze zin van het leven – want daar gaat het om – niet alleen betrekking heeft op ons allen individueel, maar zeker ook als collectiviteit. Het gaat met andere woorden bv. ook over dat jongetje dat bij de vlucht van zijn ouders omkwam en aanspoelde op het strand. Het gaat ook over straatkinderen die in de favella’s van Zuid-Amerika op straat zomaar doodgeschoten worden door de politie. Het gaat ook over mensen hier in ons land die niet kunnen rouwen omdat hun geliefde in coronatijden in de kliniek is gestorven zonder dat iemand erbij kon zijn. Het gaat ook om simpele mensen die in de buurt van een asbestfabriek moeten wonen met alle gevolgen van dien. Het gaat om de burn-out van die verpleger ten gevolge van de uitgestoken middenvinger van verdoken feestgangers. Het gaat ook om jonge mensen die voor een appel en een ei hun lichaam kapotmaken met ‘flexibele’ nachtarbeid bij Amazon, bol.com en hoe heten die andere giganten ook al weer? Het gaat ook om die eilandbewoners die al met hun voeten in het water staan omwille van de stijgende zeespiegel.

We vieren vandaag Christus Koning. Waar is hij, die koning? Moeten we naar het einde der tijden kijken? Christus op zijn troon? Moeten wij daarop wachten? Welneen. Hij is vandaag tussen ons, heel concreet, tastbaar, zichtbaar. Vandaag zien we die Christus Koning in elke mens die op mijn en onze weg komt en die diep in de penarie zit. Het als het ware Christus zelf die we daar tegenkomen. Aan ons om daar adequaat op te reageren. Al zullen we ook dan steeds, met de beste bedoelingen, een arme Sündenknecht blijven. Met vallen en opstaan dus. Maar wel gedragen door de belofte dat Hij er, hoe dan ook, zal zijn. Dat we ‘gezegenden van zijn Vader’ zullen heten.

Frans Van Looveren


Cantate: Ich armer Sündenknecht (BWV 55)

Ware er geen corona geweest, of preciezer: waren we met z’n allen iets zorgvuldiger geweest in september en oktober, dan had vandaag in de Norbertus een cantate geklonken. Allicht nog voor een beperkt publiek, maar toch. Het zou een solocantate voor tenor geweest zijn, een hele korte die Bach op 17 november 1726 heeft uitgevoerd in Leipzig, Ich armer Sündenknecht (BWV 55).

Een opvallende vorm van intertekstualiteit doet zich hier voor. We treffen namelijk een aria aan met de beginzin: Erbarme dich… en even later weerklinkt een strofe van een koraal dat alsvolgt begint: Bin ich gleich von dir gewichen. Inderdaad: Ook in de Matthäuspassion volgt dit koraalvers op de aria Erbarme dich (de aria die de vertwijfeling van Petrus verwoordt nadat de haan 3x heeft gekraaid en Jezus hem heeft aangekeken). Er zijn overeenkomsten, bijv de opwaartse sext onder Erbarme dich. Maar je moet ook niet overdrijven: het gebruik van dat interval is op zich niet zo bijzonder, d.w.z. gewoon ‘volgens het boekje’: als een barokmuzikant het affect van smart/vertwijfeling wil uitdrukken, krijgt hij het advies dit interval te gebruiken. In de manier waarop je die sext dan gebruikt, daarin ‘zeigt sich der Meister’. Dat is hier trouwens heel anders dan in de Matthäuspassion (daarover heel mooi: J.E. Gardiner). Beide meesterlijk. Luister maar eens naar de aria van vandaag.

En als u toch bezig bent: luister gewoon tot het eind. Volg het recitatief (ook ‘Erbarme dich’) en geniet dan van die prachtige zetting van het slotkoraal (= 6de couplet van Johann Rist’s Werde munter mein Gemüte), heel fraai, maar heel anders dan in de Matthäuspassion. Eduard van Hengel merkt bij zijn bespreking heel treffend op: Het [… ] is hier uitermate rustgevend vierstemmig geharmoniseerd: een notenbeeld waarin vrijwel alle toevallige verhogingen (kruisen en mollen) ontbreken impliceert afwezigheid van elke harmonische excursie en daarmee van elke storende emotie. Daar ben ik het helemaal mee eens.

Bin ich gleich von dir gewichen,
Stell ich mich doch wieder ein;
Hat uns doch dein Sohn verglichen
Durch sein’ Angst und Todespein.
Ich verleugne nicht die Schuld;
Aber deine Gnad und Huld
Ist viel größer als die Sünde,
Die ich stets in mir befinde.
Al ben ik van u afgedwaald
toch kom ik bij u terug;
Uw zoon brengt ons samen
door zijn angst en stervenspijn;
Ik ontken niet dat ik schuldig ben,
maar ik weet: Uw goedertierenheid
is veel groter dan de zonde,
die ik gedurig in mijzelf aantref.

Dick Wursten